NTS 2017822 Aanpassing van trekvogels aan klimaatsverandering

Dit onderzoek gaat over de aanpassing aan klimaatsverandering bij trekvogels die in afrika overwinteren en in Europa broeden. Lange afstandstrekkers broeden in Europa waar in een korte voorjaarsperiode veel insecten aanwezig zijn om de jongen te voeden. Na het broedseizoen vertrekken ze naar Afrika. Juiste timing is daarbij belangrijk: wanneer vogels te vroeg terugkeren op de broedgebieden is daar te weinig voedsel. En als ze te laat arriveren is de insectenpiek al weer voorbij. In de loop van de evolutie hebben deze vogels ee interne klok ontwikkeld die goed is afgesteld op hun broedgebied. Door klimaatsverandering begint het voorjaar echter steeds vroeger. In ons onderzoek concentreren wij ons op hoe bonte vliegenvangers zich aanpassen. Dat kan in principe op verschillende manieren. Aanpassing kan plaatsvinden doordat verschillen in trektijd genitisch zijn bepaald. Van families die vroeg naar de broedgebieden in Europa trekken, verwacht je dat ze tegenwoordig meer jongen produceren. De genen voor vroeg trekken worden daarmee algemener. Dit is heet micro-evolutie. Een alternatief is dat individuen hun trekgedrag flexibel aanpassen en bijvoorbeeld leren van voorgaande jaren. We zien dat bonte vliegenvangers de afgelopen 30 jaar eerder op de broedgebieden aankomen. We vermoeden dat dit voornamelijk komt door micro-evolutie. Ons eerste doel is om te onderzoeken:

1. In hoeverre variatie in trektijden komt door genen.

2. In hoeverre individuen flexibel hun trekgedrag kunnen aanpassen.

We doen dit door in het wild naar overerving van aankomstdatum te kijken en in voliéres naar timing van trekgedrag. Ook geven we wilde vogels kleine dataloggers mee om hun trekgedrag te meten. Wanneer een vliegenvanger te laat aankomt in zijn eigen broedgebied omdat het voorjaar te vroeg ten opzichte van zijn trektijd, kan de vliegenvanger doorvliegen naar noordelijker streken. Daar begint het voorjaar later en kan de vliegenvanger wel broeden op het moment van de insectenpiek. Of ze dit werkelijk doen weten we niet. Maar om te weten te komen of verder noordelijk broeden een goede aanpassing is, willen we vliegenvangers uit Nederland in Zuid-Zweden laten broeden. Hievoor verplaatsen we Nederlandse vliegenvangervrouwen naar Zweden waar we ze met een Zweedse man laten paren. Ook verplaatsen we Nederlandse eieren. Een deel van de vogels geven we vervolgens een kleine datalogger om hun trekgedrag te meten. Binnen vogelpopulaties bestaan er ook verschillen in persoonlijkheid. We willen onderzoeken hoe deze persoonlijkheidsvariatie samenhangt met aanpassingsvermogen door in nieuwe gebieden te gaan broeden, Deze variatie meten we door simpele gedragstestjes in het veld.

We verwachten de volgende opbrengst:

1. Vaststellen of en hoe sterk timing van trekgedrag genetisch en/of flexibel kan worden aangepast aan klimaatomstandigheden. 2. Vaststellen welke genen betrokken zijn bij timing van vogeltrek. 3. Vaststellen of dispersie ( doorvliegen) naar noordelijker broedgebieden een voordeel oplevert. 4. Vaststellen of Nederlandse vogels genen hebben om eerder te trekken dan Zweedse vogels. 5. Vaststellen of bepaalde persoonlijkheden beter in staat zijn om zich in nieuwe gebieden te vestigen.

Al deze doelen zijn van zowel wetenschappelijk als maatschappelijk belang, omdat zij een wetenschappelijke onderbouwing zullen geven over de mogelijkheden van aanpassing van de natuur aan een maatschappelijk probleem.

In dit onderzoek wordt gewerkt met Bonte vliegenvangers.