NTS 20209606 Gebruik van organen en weefsels ter bevordering van kwaliteit van dierproeven en van in vitro en ex vivo onderzoek

Met dit project willen wij weefsel van proefdieren beschikbaar stellen voor onderzoek met uiteenlopende doelstellingen. Met dit project willen wij stimuleren dat onderzoekers voor hun onderzoek gebruik maken van proefdieren die al in onze faciliteit aanwezig zijn en die, bijvoorbeeld omdat zij niet de juiste genetische wijziging hebben, niet kunnen worden ingezet voor de experimenten waarvoor ze zijn gefokt. Ook willen wij stimuleren dat dieren waar mogelijk worden hergebruikt. Het gebruik van het weefsel is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van het betreffende onderzoek of onderwijs of het bevorderen van onderzoek waarvoor geen levende dieren nodig zijn. Onze instelling voelt zich ervoor verantwoordelijk dat aanwezige proefdieren zo optimaal mogelijk worden benut.

Onder dit project vallen verschillende activiteiten waarbij lichaamsmateriaal van dieren die bij andere dierproeven zijn ingezet of van dieren die niet in proeven kunnen worden ingezet, nuttig gebruikt wordt voor andere wetenschappelijke- of onderwijsdoelen. Door mensen die bepaald
lichaamsmateriaal van dieren over hebben en anderen die bepaalde lichaamsmaterialen nodig hebben met elkaar in contact te brengen, zorgen wij voor een optimaal gebruik van overtollig lichaamsmateriaal. Deze projectaanvraag draagt eraan bij:
1. dat nieuwe technieken sneller kunnen worden ontwikkeld en dat bestaande technieken kunnen worden gevalideerd en verbeterd (vermindering/vervanging).
2. dat op inzichtelijke wijze informatie wordt verschaft over de mate waarin voor het verzamelen van lichaamsmateriaal gebruik wordt gemaakt van proefdieren die al voor een andere doel worden of zijn gebruikt of die gefokt zijn en waarvoor geen bestemming is (verhogen transparantie).
3. dat proefdieren optimaal worden benut, en daarmee dat het aantal proefdieren dat ongebruikt wordt gedood wordt teruggedrongen (vermindering 'aan de achterkant' ).
4. dat op basis van de informatie beter inzichtelijk wordt gemaakt waar en waarom proefdieren worden gefokt waarvoor geen bestemming is. Deze informatie kan vervolgens worden gebruikt om directer te sturen op het terugdringen van het ontstaan van fokoverschot (vermindering 'aan de
voorkant' ).

In dit onderzoek wordt gewerkt met muizen, ratten , honden, varken, paarden, schapen, geiten, runderen, kippen, duiven, papegaaien, zebravinken, konijnen  en katten.