Dierproeven: Nee, tenzij...

Dierproeven zijn onderdeel van discussie, zowel in de politiek als in de samenleving. Enerzijds is er de mening dat dierproeven onder alle omstandigheden niet toelaatbaar zijn, anderzijds kan men vaststellen dat veel ontwikkelingen in de wetenschap nog noodzakelijkerwijs op dierproeven gebaseerd zijn.

Bijvoorbeeld inzake de ontwikkeling van geneesmiddelen voor, en kennis over ziekten, zoals kanker en hart- en vaatziekten. Daarnaast wordt er bijvoorbeeld ook onderzoek gedaan naar vogelmigratie en het voorkomen en bestrijden van dierziekten. Al dit onderzoek samen maakt dat er in Nederland jaarlijks rond de 500.000 dieren gebruikt worden. Het overgrote deel wordt uitgevoerd in knaagdieren.*

In de gehele Europese Unie geldt een verbod op dierproeven. De Europese Richtlijn en de Nederlandse wet kennen het principe Nee, tenzij, of zoals het in de Wet op dierproeven (Wod) omschreven staat: “Het is verboden een dierproef te verrichten voor een doel dat, naar de algemeen kenbare, onder deskundigen heersende opvatting, ook kan worden bereikt anders dan door middel van een dierproef…”**. Voor de toetsing van vergunningaanvragen voor dierproeven is de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) verantwoordelijk. De CCD toetst op technische, inhoudelijke en morele aspecten en wordt daarin geadviseerd door Dier Experimenten Commissies (DEC’s). Ook de Instanties voor Dierenwelzijn (IvD’s) en de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) spelen een belangrijke rol in het bewaken van het welzijn van proefdieren.

Bij de beoordeling van vergunningaanvragen staat voor alle partijen het Nee, tenzij principe voorop: Een strikte voorwaarde voor het uitvoeren van een dierproef is dus dat er hiervoor geen alternatief bestaat. Als de onderzoeker het doel kan bereiken via computermodellen, gekweekte mini-organen, slachtafval of andere alternatieven, dan mogen er geen dierproeven worden ingezet. Van onderzoekers wordt verwacht dat ze in de vergunningaanvraag helder maken dat er voor het bereiken van het doel inderdaad geen alternatief is. Hiervoor is het noodzakelijk dat men inzicht geeft in het voorwerk: wat is al bekend in de literatuur, wat kan men al bereiken met proefdiervrije methoden en wat voegt de dierproef dan nog toe aan de al bestaande kennis. Deze zogenoemde Synthesis of Evidence vormt een zwaarwegend onderdeel van de ethische en wettelijke toetsing.

Een volgende strikte voorwaarde is dat de verwachte resultaten minstens opwegen tegen de schade (ongerief) die het dier wordt aangedaan. Die schade-baten beoordeling vergt een complexe ethische afweging. De CCD laat zich hierover adviseren door een Dier Experimenten Commissie (DEC). In Nederland hebben we 16 DEC’s waar in totaal meer dan 100 experts in deelnemen op het gebied van proefdierenwelzijn, wetenschap, proefopzet, ethiek etc. Zij buigen zich over de schade aan de dieren op basis van richtlijnen en de eigen expertise. De baten van het onderzoek schatten zij onder andere in op basis van de haalbaarheid van het onderzoek en de bijdrage aan de wetenschap en samenleving. Als het gaat om onderzoek gericht op ziekten bij de mens, is een belangrijke vraag daarbij of de resultaten uit de dierproef wel te vertalen zijn naar de situatie bij de mens.

Wanneer aan de genoemde voorwaarden is voldaan, geldt altijd dat de dieren zo goed mogelijk behandeld moeten worden. Elke instelling die met proefdieren werkt, moet daarom een eigen Instantie voor Dierenwelzijn (IvD) hebben, die kritisch kijkt naar de manier waarop de dieren behandeld worden en naar lokale omstandigheden als huisvesting, voeding en mogelijkheid om natuurlijk gedrag te vertonen. Bij elke nieuwe vergunningaanvraag kijkt de IvD naar de proefopzet en de manier waarop de dieren behandeld zullen worden.

Uiteindelijk beoordeelt de CCD nauwkeurig alle aspecten van het onderzoeksvoorstel. De CCD waarborgt de consistentie van besluitvorming en velt het eindoordeel over elke vergunningaanvraag. Daarbij neemt zij alle aspecten mee die in de wet beschreven zijn en waarnaar IvD en DEC al hebben gekeken, zoals de vraag of er een alternatief bestaat, of de ethische afweging positief uitvalt, of de huisvesting van de dieren adequaat is, of de dieren natuurlijk gedrag kunnen vertonen en of het onderzoek met minder dieren of met minder ongerief kan plaatsvinden. Op basis van alle informatie besluit de CCD of een vergunning wordt afgegeven. Tenslotte controleert de NVWA of de uitvoering conform de vergunning verloopt en of er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving.

In het beoordelingsproces zijn onafhankelijkheid van experts en de inzet van de verschillende expertises van groot belang. In de Wod staat beschreven welke competenties de leden van de DEC’s en de CCD moeten bezitten. Daarmee is een bewuste keuze gemaakt voor leden die betrokkenheid hebben in het werkveld, en gezamenlijk de ethische toetsing kunnen waarborgen en inzicht hebben in de alternatieven. Ook moeten er leden zijn die kennis hebben van de betreffende diersoort. Om de onafhankelijke toetsing te waarborgen zijn leden van de DEC’s, de CCD en medewerkers van haar ondersteunend bureau niet betrokken zijn bij aanvragen van instellingen waar zij werken of de afgelopen vijf jaar hebben gewerkt. Op die manier wordt een mogelijke belangenverstrengeling voorkomen. Ook bij de DEC’s is de onafhankelijkheid van haar advies geborgd: Minstens 50% van de leden én de voorzitter van een DEC mogen geen arbeidsrelatie hebben tot de aanvrager.

De CCD borgt een transparante, zorgvuldige en eenduidige toetsing van dierproeven. Tegelijk vindt de CCD het van belang dat de dilemma’s die zij tegenkomt in haar werk, benoemd en gemeld worden bij het Ministerie van LNV. Een voorbeeld van een dilemma is het doen van dierproeven ten behoeve van de veehouderij. Meer informatie over de dilemma’s die de CCD in haar werk tegenkomt en wat zij hiermee doet, is te vinden in het jaarverslag 2020 van de CCD ***.

Zolang we in Nederland nog proefdieren gebruiken, hebben wij de morele verplichting om elk voorstel voor onderzoek nauwkeurig te beoordelen. En dat doen we ook met alle betrokken instanties. Soms tot frustratie van onderzoekers die hun onderzoeksopzet wellicht moeten aanpassen en zo lang bezig zijn om een vergunning te krijgen, dan wel deze helemaal niet krijgen.

Als een onderzoeker een dierproef wil doen in Nederland, moet zij dus aan zeer veel eisen voldoen om aan te tonen dat dit nodig is en verantwoord gebeurt. Die eisen zijn er niet om a priori het standpunt in te kunnen nemen dat dierproeven overbodig zijn. Wij vinden het echter wel zeer belangrijk dat de dialoog over dierproeven wordt voortgezet. Met de nodige nuance en transparantie. En vooral met een focus op betere wetenschap. Daar is uiteindelijk iedereen bij gebaat: mens en (proef)dier!

*   Zo doende 2019 jaaroverzicht dierproeven en proefdieren | Inspectieresultaat | NVWA

**     Wet op de dierproeven artikel 10: wetten.nl - Regeling - Wet op de dierproeven - BWBR0003081 (overheid.nl)

*** Jaarverslag Centrale Commissie Dierproeven 2020 | Jaarverslag | Centrale Commissie Dierproeven